Beter een verre vriend dan een goede buur

22 januari 2014 Uit Door admin

Deze week is Arlette (25) aan de beurt in de Scriptie van de week. Met haar scriptie “Beter een verre vriend dan een goede buur? Onderzoek naar de betrokkenheid van de G4 bij Europese besluitvorming” heeft zij haar master Economische Geografie aan de Universiteit Utrecht afgerond. Hieronder een aantal prangende vragen die we aan Arlette hebben gesteld. Over de scriptie, studie en toekomstplannen.

Waar gaat de scriptie in het kort over?
De aanleiding van het onderzoek is de groeiende aandacht vanuit de Europese Unie voor steden. De Europa2020-strategie heeft als doel regionaal concurrentievermogen te stimuleren. Steden spelen hierin een belangrijke rol, omdat zij worden gezien als de motor van de regionale economie. Steden hebben echter alleen wat aan Europees beleid (geld, kennis) als dit aansluit op hun kansen en problemen. Ik heb onderzocht wat Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht – of kortweg de G4 – doen om hun prioriteiten op de Europese agenda te krijgen. Oftewel: wat doen zij om Europees beleid aan te laten sluiten op hun behoeften? Hierbij heb ik drie categorieën onderscheiden. De eerste wordt gevormd door steden die alleen Europees beleid volgen om boetes te voorkomen bij verkeerde uitvoering van Europese wet- en regelgeving. Hierbij is dus sprake van weinig aansluiting van EU-beleid op lokale behoeften. De tweede categorie zijn steden die voor hen relevante EU-dossiers volgen om kansen op projectdeelname en fondsen te vergroten. Steden in deze categorie zijn zodoende op een strategischer manier bezig met Europees beleid, zij het op een passieve manier. De laatste categorie ten slotte zijn steden die EU-beleid niet alleen volgen, maar ook proberen te sturen. Dit zijn de steden waarvan verwacht wordt dat zij EU-beleid het meest effectief in kunnen zetten, omdat dit beleid aansluit op de lokale prioriteiten.

Interessant is het dan om te verklaren waarom bepaalde steden in een bepaalde categorie vallen. Daarom wordt in het onderzoek uitgebreid ingegaan op waarom de vier steden hun Europabeleid hebben vormgegeven zoals het is. Deze verklaring is sterk gestoeld op theorieën uit de economische geografie.

Wat is de conclusie?
Uit het onderzoek blijkt dat Rotterdam en Den Haag het actiefst zijn (3e categorie), en Amsterdam en Utrecht vooral beleid volgen (2e categorie). Ook tussen de steden in dezelfde categorie moet echter onderscheid gemaakt worden, op basis van gebruikte lobbykanalen en beleidsdossiers. Er komt naar voren dat één aspect op lokaal niveau een belangrijke verklaring vormt voor de verschillen tussen steden. Ook op nationaal/Europees niveau is een verklaring gevonden voor de effectiviteit van Europees beleid in de G4.

Het eerste is een tekort aan organiserend vermogen in de steden. Het kost steden enorm veel tijd en personeel om actief Europees beleid te volgen, laat staan te sturen. Daardoor kan slechts een beperkt aantal dossiers aangenomen worden. Het tweede is de dominante rol van de nationale overheid in het Europese besluitvormingsproces, waardoor de stem van steden vaak teniet wordt gedaan. Voorgesteld wordt dat de negatieve gevolgen van beide punten verminderd kunnen worden door een intensivering van multilevel governance: intensieve samenwerking tussen zowel publieke als private partijen in een bepaald gebied, hier de Randstad. Intensieve samenwerking vergroot het organiserend vermogen. Hiernaast leidt het tot afstemming van prioriteiten, niet alleen van de steden met de nationale overheid, maar ook van de steden onderling en met de provincies. Juist in de Randstad, met korte afstanden en sterke afhankelijkheid tussen de steden, is afstemming van groot belang. Een regio kan immers in veel meer sectoren sterk gespecialiseerd zijn dan een stad alleen, waardoor zij veel meer te bieden kan hebben en een sterkere regionale concurrentiepositie inneemt. Zonder afstemming neem je elkaar de wind uit de zeilen, hetgeen uiteindelijk leidt tot een suboptimale situatie voor alle betrokken partijen. Hoewel op papier vaak sprake is van samenwerking tussen partijen in de Randstad met betrekking tot Europees beleid, blijkt dit in de praktijk vaak erg beperkt. Een verklaring hiervoor kan het gebrek aan een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel zijn, een Randstadidentiteit. Hierdoor blijft onderlinge concurrentie bestaan en is weinig sprake van afstemming van prioriteiten.

Dus Europees beleid, dat steeds sterker gericht is op steden als motor van de regionale economie, en bovendien tot doel heeft regionaal concurrentievermogen te stimuleren, zou een stuk effectiever ingezet kunnen worden in de G4 als meer sprake zou zijn van multilevel governance in de Randstad.

Welk cijfer heb je voor de scriptie gekregen?
6,5

Waarom heb je voor dit onderwerp gekozen?
Naar aanleiding van mijn stage in Brussel bij het Comité van de Regio’s (is de officiële vertegenwoordiging van steden en regio’s binnen de EU) vond ik het leuk om eens in kaart te brengen hoe Nederlandse steden omgaan met Europees beleid; wat voor invloed dit beleid op gemeenten heeft en hoe hier op ingesprongen wordt.

Hoelang is aan de scriptie gewerkt?
Bijna 7 maanden full time (okt – half april)

Hoe was de begeleiding van de scriptiebegeleider?
Dit ging helaas niet van een leien dakje. Mijn begeleider heeft veel nevenactiviteiten, waardoor het vaak lang duurde voor ik feedback kreeg. Daarnaast – nog belangrijker – had hij hele andere ideeën over mijn onderzoek: ik wilde een kwalitatief onderzoek doen, terwijl mijn begeleider alleen kwantitatief onderzoek uitvoert. Dit leidde tot veel misverstanden, lange discussies over de invulling van één bepaalde deelvraag en te weinig feedback over andere belangrijke onderdelen van het onderzoek, zoals de methodologie, hetgeen uitmondde in een tegenvallend cijfer. Ik kreeg mijn begeleider toegewezen, omdat hij de enige was die min of meer iets wist over EU-beleid. Achteraf denk ik dat het belangrijker is dat je met je begeleider op dezelfde golflengte zit van manier van onderzoeken, waar het accent op komt te liggen etc., dan dat hij/zij een expert is op inhoudelijk vlak. Nu heb ik het idee dat het verhaal dat ik in mijn scriptie geprobeerd heb te vertellen in de beoordeling ondergesneeuwd is door de aandacht voor de kwantitatief/kwalitatieve insteek van het onderzoek. Al met al een enorm teleurstellend einde van zo’n lang proces van hard werk waar ik erg enthousiast over was.

Wat was het moeilijkst aan het schrijven van de scriptie?
Discipline houden (afspreken met een groepje thesis-schrijvende vrienden heeft me erg geholpen!) en vooral een balans vinden tussen je eigen ideeën en de ideeën van je begeleider.

Wat heb je geleerd van (het schrijven van) de scriptie?
Ik wist dat mijn begeleider alleen kwantitatief onderzoek uitvoert en dat dat wel eens met mijn ideeën voor mijn scriptie zou kunnen botsen. Ik had daar meteen iets aan moeten doen, in plaats van te denken “dat komt wel goed”. Dus: als je het idee hebt dat iets niet werkt of in de toekomst problemen kan opleveren, ga er meteen achteraan! Daarnaast heb ik natuurlijk enorm veel geleerd over het onderwerp zelf en vaardigheden als interviewen kunnen oefenen.

En nu, wat zijn je carrièreplannen?
Op zoek naar een interessante, liefst internationaal georiënteerde baan, maar eerst geld sparen om een paar maanden te reizen in Australië.

Waar zie je jezelf over 5 jaar?
Over vijf jaar werk ik in Brussel bij een organisatie die opkomt voor de belangen van Europese lokale/regionale autoriteiten.